Uit de familie van Immer:

Chanani en Zebadja.

Uit de familie van Charim:

Maäseja, Elia, Semaja, Jechiël en Uzzia.

Uit de familie van Paschur:

Eljoënai, Maäseja, Jismaël, Netanel, Jozabad en Elasa.

Van de Levieten:

Jozabad, Simi, Kelaja (beter bekend als Kelita), Petachja, Jehuda en Eliëzer.

Van de tempelzangers:

Eljasib.

Van de poortwachters:

Sallum, Telem en Uri.

Van het volk:

Uit de familie van Paros:

Ramja, Jizzia, Malkia, Miamin, Elazar, Malkia en Benaja.

Uit de familie van Elam:

Mattanja, Zecharja, Jechiël, Abdi, Jeremot en Elia.

Uit de familie van Zattu:

Eljoënai, Eljasib, Mattanja, Jeremot, Zabad en Aziza.

Uit de familie van Bebai:

Jochanan, Chananja, Zabbai en Atlai.

Uit de familie van Bani:

Mesullam, Malluch, Adaja, Jasub, Seal en Jeramot.

Uit de familie van Pachat-Moab:

Adna, Kelal, Benaja, Maäseja, Besaleël, Binnuï en Manasse.

Uit de familie van Charim:

Eliëzer, Jissia, Malkia, Semaja, Simeon, Benjamin, Malluch en Semarja.

Uit de familie van Chasum:

Mattenai, Mattatta, Zabad, Elifelet, Jeremai, Manasse en Simi.

Uit de familie van Bani:

Maädai, Amram, Uël, Benaja, Bedeja, Keluhu, Wanja, Meremot, Eljasib, Mattanja, Mattenai, Jaäsai, Bani, Binnuï, Simi, Selemja, Natan, Adaja, Machnadbai, Sasai, Sarai, Azarel, Selemja, Semarja,

Sallum, Amarja en Josef.

Uit de familie van Nebo:

Jeïel, Mattitja, Zabad, Zebina, Jaddai, Joël en Benaja.

Ieder van hen was met een uitheemse vrouw getrouwd, en sommigen hadden bij die vrouw kinderen gekregen.

Loading

0Shares